Hoofdstuk 5: Kinderen begeleiden: relatie
Een goede relatie is de basis van opvoeding. Dit hoofdstuk gaan in op hoe je met elk kind in je groep een relatie opbouwt. Ook de relaties tussen kinderen komen aan de orde. Hoe kun je werken aan een positieve groep, wat doet pesten met een kind en hoe ga je ermee om.
Opdrachten
Zie onderstaande link voor de opdrachten in Word:
Opdrachten hoofdstuk 5: Kinderen begeleiden: relatie
Opdrachten hoofdstuk 5: Kinderen begeleiden: relatie
1. Beeldvorming
Neem een kind in gedachten uit de groep van je stage -school, van wie je niet
veel weet.
a. Vraag jezelf af wat je van dit kind zou willen weten.
b. Geef bij elke vraag aan hoe je daar antwoord op kunt krijgen binnen de
mogelijkheden die je tot je beschikking hebt.
c. Probeer in de praktijk een antwoord te vinden op je vragen.
d. Geef op basis van de informatie die je hebt verzameld een beeld van het
kind.
e. Heb je nu een beter/ander beeld van het kind en wat betekent deze
informatie concreet voor de begeleiding van dit kind?
2. Opvang van nieuwe kinderen
Het is prettig als je een nieuwe groep of een nieuw kind in de groep in korte
tijd leert kennen. Met deze verwerkingsactiviteit kijk je naar een aanpak
hiervoor.
- Voor een vierjarige die voor het eerst op school komt, is de school nog
geen veilige plek. Alles is nieuw en vreemd. Hoe vindt de opvang van nieuwe
kinderen op jouw stageschool plaats? Schrijf een kort, maar duidelijk stuk dat
bestemd is voor de ouders van nieuwe leerlingen. Leg uit hoe de school nieuwe
kinderen opvangt en waarom dat op deze manier gebeurt.
- Wissel de wenprocedure voor 4-jarigen op de verschillende stagescholen uit
in je studiegroep en vorm hier een mening over.
- Bedenk een originele manier om in korte tijd de namen te leren van de
kinderen met wie je werkt en iets over hun achtergrond. Voer dit idee zo
mogelijk in de praktijk uit.
3. Observeren van luistergewoonten
Observeer tijdens twee interacties tussen leerkracht/stagiaire en kind de
luisterhouding van de leerkracht/stagiaire. Kies twee verschillende situaties:
tijdens een vrije activiteit en tijdens een onderwijsleergesprek. Je kunt
gebruik maken van een bestaande video-opname, het is ook heel leerzaam om een
video-opname van jezelf te laten maken.
De vraagstelling is tweeledig:
a. Op welke momenten is er sprake van actief luisteren? Waar zie je dat aan en
wat is het effect?
b. Op welke momenten zou het zinvol zijn geweest om actief te luisteren en op
welke manier zou dat hebben kunnen gebeuren?
c. Is er verschil in luistergewoonte tijdens de vrije activiteit en tijdens
het onderwijsleergesprek? Hoe kun je dat verschil verklaren?
4. Test lichaamstaal
Op de website
www.lichaamstaal.nl
vind je veel informatie over lichaamstaal. Wat zegt de gezichtsuitdrukking en de
houding over de emotie, wat is een goede luisterhouding en wat een actieve
luisterhouding? (Let op, want er zit ook veel reclame op de site verborgen
tussen de onderwerpen.). Je gaat je verdiepen in dit onderwerp. Dat kun je als
volgt doen:
a. Ga naar http://www.lichaamstaal.nl/quiz.html en test je lichaamstaalkennis.
b. Bekijk vervolgens een of meer onderwerpen op de website die jouw interesse
hebben. Wat heb je gekozen en wat vond je ervan?
5. analyse communicatie
Een leerkracht communiceert de hele dag met kinderen. Er vinden heel veel
gesprekken en gesprekjes plaats. Een van de gesprekken die jij met een kind, een
groepje of de hele klas hebt, ga je analyseren.
Dat kun je als volgt doen:
- Kies een situatie uit die je graag wilt analyseren. Motiveer waar je deze
situatie hebt gekozen.
- Neem in deze situatie een gesprek op de band op.
- Laat iemand foto’s maken tijdens dit gesprek.
- Schrijf het gesprek uit en analyseer het aan de hand van het
communicatieschema.
- coderen/decoderen: wat dacht je/wat dacht het kind en hoe werd dit verwoord?
- Op welke momenten luisterde je actie en wat was het resultaat hiervan? (Maak
hierbij gebruik van de aandachtspunten van actief luisteren)
- Wat vond je zelf van het gesprek? Waar was je tevreden over? Wat zou je
achteraf anders hebben willen doen?
- Bekijk de foto’s.
- Wat valt je op aan de lichaamstaal van jouzelf en van het kind of de
kinderen?
- Wat zegt die lichaamstaal?
- Wat voegt het toe aan de verbale interactie?
6. Sociogram
Je kunt met deze activiteit de relaties in kaart brengen van de groep
kinderen waar je stage loopt. Je kunt dat als volgt doen:
a. Maak een sociogram van de groep.
b. Beschrijf de groepsstructuur van de groep. Denk hierbij ook aan de
communicatiestructuur en de invloedstructuur.
c. Kies op basis van de gevonden gegevens een kind uit dat weinig of alleen
negatieve contacten heeft met de andere kinderen. Is dat voor jou een verrassing
en wat kun je over het kind vertellen? Observeer het kind om vast te stellen hoe
het met de andere kinderen omgaat en waar het misgaat. Bedenk een plan om het
kind meer bij de groep te betrekken en dit plan voer zo mogelijk en in overleg
met je mentor uit. Maak een verslag van je bevindingen.
d. Invloeden op sociaal gedrag van kinderen
Maak met je studiegroep een werkstuk of een presentatie over een van de volgende
onderwerpen:
- vooroordelen bestrijden in de onderbouw;
- wat je kunt doen aan pesten;
- een sociaal vaardige groep;
- een methodiek voor sociale-vaardigheidstraining;
- een onderwerp naar eigen keuze, dat verband houdt met dit hoofdstuk.
Maak eerst een gemotiveerde keuze voor het onderwerp. Stel vast hoe je de informatie gaat presenteren. Maak een opzet door het stellen van vragen. Wat wil je weten over dit onderwerp? Wat weet je al en waar wil je meer over weten? Heb je een concreet voorbeeld wat je als kapstok kunt gebruiken? Verdeel de taken. Zoek informatie in de vakliteratuur, tijdschriften en op internet. Kijk of er video’s zijn over dit onderwerp, die je kunt gebruiken bij een presentatie.
7. Ongewenst sociaal gedrag
Kies een van de twee onderstaande verwerkingsvormen.
Situatie 1
Deze activiteit kun je uitvoeren met je studiegroep. Ieder brengt 1 situatie in.
Beschrijf een ervaring op je stageschool met ongewenst sociaal gedrag of een
situatie waarin een kind niet sociaal vaardig reageert.
a. Kies een situatie waarover je zelf tevreden was en een situatie waarover je
geen goed gevoel had.
b. Beschrijf de situatie en het verloop van de gebeurtenissen zo concreet
mogelijk. Wat gebeurde er? Wat was de aanleiding? Hoe heb je op de situatie
gereageerd? Wat was het gevolg?
c. Aan de hand van een of meer van deze voorbeelden doe je een rollenspel.
Eerst speel je de situatie zoals die in werkelijkheid plaatsvond.
d. Bespreek hoe dat verliep. Hoe voelde het voor de betrokken personen? Hoe
effectief was de ingreep? Wat leerden de leerlingen ervan? Hoe kwam de ingreep
over bij degene die de leerling(en) speelde?
e. Voer naar aanleiding van de nabespreking het rollenspel opnieuw uit en pas
de resultaten van de nabespreking toe.
f. Bespreek opnieuw het resultaat. Wat ging er beter? Wat zou nog anders
moeten?
Situatie 2
Bespreek met de mentor een situatie in de groep waarin pesten of discriminatie
voorkomt en waar je niet goed raad mee weet. Overleg met de mentor hoe je dit
het beste zou kunnen aanpakken en voer dit in de praktijk uit. Maak een verslag
van je ervaringen.
a. Beschrijf de situatie.
b. Welke problemen heb je ermee?
c. Hoe verliep het gesprek met de mentor en wat hebben jullie afgesproken?
d. Werkte de aanpak in de praktijk? Wat ging er goed en wat zou nog anders
moeten?
Verder lezen
Websites
www.aps.nl> primair onderwijs >
schoolveiligheid en schoolklimaat
Vakliteratuur
Engelen, R. van Bouwen aan je groep, ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2011
Engelen, R. van. Grip op de groep. JSW (boek 36), Bekadidact, Baarn 2007.
Naomi Drew, Kinderen en... geen grapjes over pesten, Kwintessens, ISBN13: 9789057883682, (Boek + CD-Rom)
Sociale en communicatieve vaardigheden
Bestudeer bij dit hoofdstuk ook paragraaf 6.1 Sociale en communicatieve
vaardigheden in Marijke van Eijkeren, Werken in het basisonderwijs, Kennisbasis
voor de startende leraar, Thiememeulenhoff, Amersfoort 2012.
Pestprotocol