Hoofdstuk 1: Observeren
Goed kijken naar kinderen is de basis van je pedagogisch-didactisch handelen. Goed kijken, betekent bewust, doelgericht kijken. In dit hoofdstuk leer je hoe je observeert, voor welke valkuilen je uit moet kijken en wat je met je gegevens doet.
Opdrachten hoofdstuk 1: Observeren
1 Gedrag: oorzaak en gevolg
Er zijn veel verschillende factoren die het gedrag van de kinderen in de groep bepalen. Ook het gedrag van de leerkracht heeft invloed op het gedrag. Bij deze activiteit sta je stil bij jouw eigen gedrag in de klas en de invloed die dit heeft op de kinderen. Je kunt dit op verschillende manieren doen: door reflectie, door feedback te vragen van bijvoorbeeld je mentor of door het bekijken van een filmpje van jezelf. Kies een of meer van deze manieren bij de volgende activiteiten.
Positieve invloed
Welk gedrag van jou heeft naar jouw idee een positieve invloed op het gedag van
de kinderen in de groep of het gedrag van een bepaald kind?
- Omschrijf het gedrag van jou en het gedrag dat hiermee bij de kinderen of het
kind wordt opgeroepen.
- Hoe zou je dit gedrag kunnen gebruiken in een moeilijke situatie? Omschrijf
een situatie in de klas die jij moeilijk vindt en bedenk hoe je hier gebruik
kunt maken van het gedrag dat een positieve invloed heeft.
- Probeer jouw idee in de praktijk uit en reflecteer hierop.
Negatieve invloed
Welk gedrag van jou heeft naar jouw idee een negatieve invloed op het gedrag van
de kinderen of het gedrag van een bepaald kind?
- Omschrijf het gedrag van jou en het gedrag dat hiermee bij de kinderen of
het kind wordt opgeroepen.
- Hoe zou je het gedrag van het kind kunnen veranderen door jouw eigen gedrag
te veranderen?
- Probeer jouw idee in de praktijk uit en reflecteer hierop.
2. Observeren in de praktijk
Met deze activiteit doe je ervaring op in het observeren van een kind aan de hand van de vier observatiemethodieken.
Wat ga je doen?
Je gaat op je stageschool, in overleg met de mentor, een kind observeren dat
opvallend gedrag vertoont. Je observeert het kind op vier verschillende
manieren: participerende observatie, niet-participerende observatie,
ongestructureerde observatie en gestructureerde observatie. Kies zelf de
volgorde en motiveer waarom je voor die volgorde hebt gekozen. Je mag
gebruikmaken van bestaande observatie-instrumenten.
Werk de volgende stappen uit.
- Wat was de aanleiding om dit kind te observeren?
- Voer alle stappen uit van het stappenplan voor de voorbereiding van de
observatie.
- Voer de observatie uit.
- Beschrijf hoe de uitvoering is verlopen en welke factoren de objectiviteit
van de gegevens mogelijk hebben beïnvloed.
- Interpreteer de gegevens per observatie.
- Maak per observatie een observatieverslag. Lees het verslag dat je hebt
gemaakt kritisch na en onderstreep de subjectieve uitspraken. Maak vervolgens
een tweede versie van het verslag. Lever beide versies van het verslag in.
- Leg alle gegevens van de vier observaties naast elkaar. Interpreteer ze en
verbind er een conclusie en een advies aan voor een vervolg.
- Maak van het hele observatieproces een rapport voor de mentor waarin je
verslag uitbrengt van de observatie, de uitkomsten en jouw conclusies.
- Bespreek het verslag met de mentor. Gesprekspunten zijn onder meer:
- Zijn de vragen die jullie hadden over het kind beantwoord?
- Zijn de observatiegegevens voldoende om een goed beeld te krijgen?
- Zijn de observatiegegevens objectief?
- Zijn de interpretaties en conclusies juist en volledig?
- Is het verslag duidelijk en objectief?
- Maak tot slot een evaluatieverslag van deze activiteit en geef aan wat er
goed ging, aan welke punten je nog wilt werken en hoe je dat gaat doen.
Verder lezen
Websites
http://nl.wikipedia.org/wiki/Gezichtsbedrog
http://toetswijzer.kennisnet.nl/html/observatie/jongekinderen.htm
Vakliteratuur
Boog, G., Janson, D.J. & D. Memelink, Leren kun je observeren. Je
handelingen afstemmen op de leerlingen. ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2012
Schema's